woensdag 9 november 2011

Kinderen & internetrisico's

Het Sociaal en Cultureel Planbureau heeft alweer een paar weken geleden de uitkomsten van nieuw onderzoek gepubliceerd: Kinderen en internetrisico's. Daarvoor is onderzoek gedaan onder 9-16 jarige internetgebruikers in Nederland. In het onderzoek, dat onderdeel is van het programma EU Kids Online, wordt onderscheid gemaakt tussen risk (de mate waarin de doelgroep te maken heeft met online risico’s (iets op internet gezien, ontvangen) en de nadelige gevolgen (van streek zijn, van iets geschrokken zijn, nare belevenis) die ze daarvan ondervinden (harm). De focus in het onderzoek lag op:
  • zien van pornografische beelden
  • ontvangen van seksuele toespelingen (sexting)
  • ontmoeten van onbekenden na online contact
  • online gepest worden (cyberbullying)
Met name dat laatste onderdeel is iets waar veel scholen zich mee bezig houden. Niet onterecht, blijkt uit het onderzoek. Want de percentages van kinderen die slachtoffer zijn van cyberbullying is weliswaar laag (4%), maar de absolute cijfers liegen er niet om: ongeveer 60.000 jongeren van 9 tot en met 16 jaar worden gepest via internet. Bovendien kunnen de gevolgen van cyberbullying kunnen groot zijn en een leven lang van invloed zijn.

Dat geldt ook voor de andere aspecten die onderzocht zijn. Van de Nederlandse internetgebruikers van 9 tot en met 16 jaar zegt nog geen kwart online pornografische beelden te hebben gezien en zegt 15% (300.000 jongeren) seksuele boodschappen via het internet te hebben ontvangen (sexting). Een derde van de Nederlandse jongeren onderhoudt online contacten met onbekenden en 6% van hen ontmoet deze online contacten ook in het echt (90.000 jongeren). De meeste jongeren ervaren geen hinder van deze ervaringen, maar een kleine minderheid ervaart die wel. Jongeren geven aan het vaakst van streek te zijn door het zien van seksueel getinte beelden op het internet (5% van alle 9-16-jarige internetgebruikers oftewel 75.000 jongeren), gevolgd door het ontvangen van seksuele boodschappen (3%, 45.000 jongeren) en het persoonlijk ontmoeten van een online contact (0,5%, 7500 jongeren).

Uit het rapport Kinderen en internetrisico's van het SCP, Sonck & De Haan, 2011

Het rapport relativeert dus enerzijds de paniekberichten in de media; anderzijds wordt er de nadruk op gelegd dat het wel van belang is dat jongeren leren omgaan met media.

Een andere belangrijke uitkomst van het onderzoek is dat er zowel voor ouders en onderwijs als voor vrienden (peer-to-peer teaching) een taak ligt om jongeren te begeleiden bij het gebruik van media. Dat kan op verschillende manieren:
  1. restrictieve begeleiding: regels, stellen van grenzen (technisch, content),
  2. actieve begeleiding: uitleg, advies,
  3. gezamenlijke mediabeleving: delen van online ervaringen,
  4. controlerende begeleiding: toezicht, monitoring.
Alhoewel restrictieve begeleiding soms noodzakelijk en zinvol is,vragen de overige 3 manieren van begeleiding dat kinderen actief aan de slag gaan met media. Daarbij moet mijns inziens dan niet het accent leggen op het verbieden van of het waarschuwen voor het gebruik van media, maar juist op de positieve kanten daarvan. Door kinderen kennis te laten maken met de positieve kanten van mediagebruik, creëer je momenten waarop je met hen kan bespreken hoe zij omgaan met media en hoe zij dat ervaren. Je biedt openingen voor de leerlingen om met vragen te komen, en motiveert ze om 'wijs' gebruik te maken van de middelen die hen ten dienste staan.

De derde uitkomst van het onderzoek: 'internetvaardigheden verkleinen de risico's niet' lijkt in contrast met mijn tip om actief met leerlingen aan de slag te gaan met media. Een mogelijke verklaring van deze uitkomst die in het rapport wordt gegeven is dat kinderen die (technisch) vaardig zijn met internet daarvan ook meer en 'extremer' gebruik maken en daardoor meer risico's lopen. De vraag is of kinderen die ook hebben geleerd (positief) kritisch na te denken over hoe je omgaat met media, dezelfde risico's lopen. In het onderzoek wordt dit helaas buiten beschouwing gelaten: alleen de technische vaardigheden van de doelgroep zijn onderzocht. Het zou fijn zijn als dat in een volgend onderzoek aan de orde zou kunnen komen.

Wat heb je nu als leerkracht/docent aan dit onderzoek?
Allereerst geeft het onderzoek je een beeld van de aantallen kinderen die risico's lopen bij het gebruik van media en de mate waarin ze zelf aangeven last te ondervinden van de nadelige gevolgen ervan. Je zou het onderzoek kunnen gebruiken om met leerlingen het gesprek aan te gaan over hun gebruik van internet. Hoe gebruiken de leerlingen in de klas internet en hebben zij wel eens problemen gehad bij het gebruik ervan? Door de kinderen zelf onderzoek te laten doen, kunnen ze o.a. leren:
  • hoe je met behulp van ict een onderzoek kan doen, 
  • wat het verschil is tussen kwalitatief en kwantitatief onderzoek,
  • hoe je vragen kan stellen zonder dat je daarbij de ondervraagde een bepaald antwoord in de mond legt,
  • hoe je de uitkomsten van een onderzoek kan verwerken in tabellen in grafieken,
  • hoe je gegevens kan samenvoegen en zo conclusies kan trekken die betrekking hebben op verschillende subgroepen/subsets,
  • hoe en waar je de uitkomsten van het onderzoek kan presenteren,
  • welke risico's het gebruik van media met zich meebrengt, enz. 
Als het onderzoek gedaan is, is het natuurlijk interessant om te kijken hoe de uitkomsten van het onderzoek dat ze zelf hebben gedaan, zich verhouden tot de uitkomsten van het onderzoek van het SCP. En ben je een keer zover gekomen, dan is het misschien ook interessant om eens te onderzoeken hoe het onderzoek van het SCP in de pers besproken wordt, bijv. op deze plaats, door Mediasmarties, in het persbericht van het SCP en op de website van Pedagogiek in Praktijk. Zoek de verschillen!

Geen opmerkingen: