Niemand kan dat natuurlijk met zekerheid zeggen, maar ik vind het leuk om daar een gooi naar te doen. Laat ik daarvoor eerst eens een aantal uitgangspunten formuleren.
- In de huidige maatschappij komt steeds meer informatie beschikbaar;
- Er komt steeds betere software waarmee zaken doorgerekend kunnen worden. Er worden betere expertsystemen ontwikkeld, en we krijgen de beschikking over meer intelligente software;
- De wereld wordt steeds internationaler: internet en andere media maken dat we ons meer oriënteren op wat er direct elders in de wereld gebeurt;
- Er komen steeds meer apparaten waarin en software waarmee kennis opgeslagen wordt.
Onze leerlingen van nu zullen straks steeds meer te maken krijgen met complexe problemen. Die problemen zullen eerst teruggebracht moeten worden tot deelproblemen, per deelprobleem uitgewerkt moeten worden en vervolgens zal op basis van de oplossing van die deelproblemen een besluit genomen moeten worden. Enerzijds betekent dat m.i. dat we meer specialisten nodig hebben, anderzijds moeten we ook meer mensen hebben die die verschillende specialiteiten aan elkaar kunnen knopen.
Om de (deel-)problemen op te lossen kunnen we gebruik maken van expertsystemen en een gigantische hoeveelheid bronnen, opgeslagen in allerlei databases en toegankelijk via allerlei verschillende apparaten. Elke bron heeft zijn eigen merites. Bovendien zal gebruik gemaakt worden van de kennis die is opgeslagen in de hoofden van specialisten uit de hele wereld. Dat betekent dat we onze leerlingen moeten leren welke bronnen er zijn, met welke hard- en software die bevraagd kunnen worden èn we moeten ze leren hoe ze bestaande internationale netwerken van specialisten kunnen bevragen en hoe ze zelf nieuwe netwerken kunnen ontwikkelen.
Hoe zou zich dit nu moeten vertalen in de lessen?
Allereerst denk ik dat we onze leerlingen meer complexe problemen moeten laten oplossen. We moeten niet zelf tevoren kennis in stukjes hakken; het opdelen van een vraagstuk in deelproblemen moet onderdeel zijn van het onderwijs.
Om de deelproblemen op te kunnen lossen moeten we de leerlingen leren gebruik te maken van zoveel mogelijk bronnen. Bibliotheken, archieven, musea, kranten, tijdschriften, websites, weblogs enz.: ze bieden allemaal toegang tot informatie. We moeten onze leerlingen ook leren gebruik te maken van de apparaten waarin die informatie ligt opgeslagen: niet alleen in computers, maar ook in pda's, mobiele telefoons en in gsm-apparatuur en digitale camera's. En natuurlijk moeten we ze ook leren hoe ze om moeten gaan met de software die de toegang biedt tot de informatie: zoekmachines en portals, maar bijvoorbeeld ook Google Earth en andere geografische informatiesystemen, beeldbewerkingssoftware en allerlei mash-ups (software die content van verschillende bronnen combineert en zo de informatieve waarde vergroot).
Dat betekent overigens niet dat ik er voorstander van ben om leerlingen niets meer uit hun hoofd te laten leren. Ik denk dat waar mogelijk gebruik gemaakt moet worden van allerlei bronnen, maar het is natuurlijk wel zo handig als een aantal zaken tot je parate kennis behoren. Als je een taal wilt spreken, kun je niet alles in een boekje opzoeken: dat kost veel teveel tijd. En het is reuze praktisch als je wat weet van de geschiedenis zodat je ontwikkelingen in een historische context kunt plaatsen. Ik denk dat het nut van parate kennis zal blijven bestaan, maar ik denk dat we er niet voor moeten terugdeinzen om kennisbronnen in ons onderwijs te benutten, niet alleen tijdens het leerproces, maar ook in de toetsen. Al heel gauw zal de leerlingen dan weten welke informatie hij zich beter eigen kan maken, en welke informatie beter opgezocht kan worden in de bronnen.
Leerlingen moeten verder leren gebruik te maken van bestaande netwerken en ze moeten leren zelf nieuwe netwerken te ontwikkelen. Veel jongeren doen dat al: ze hebben hun eigen MSN-lijst, een Hyves-pagina of een weblog en posten op fora. Het onderwijs moet jongeren stimuleren gebruik te maken van dit soort netwerken, zodat ze leren welke informatie in welke netwerken gevonden kan worden en wat de kwaliteiten zijn van de verschillende soorten netwerken. En natuurlijk moeten ze ook leren om zelf netwerken op te richten en te onderhouden: niet immers voor iedere vraag zijn netwerken ingericht, en soms zal het noodzakelijk zijn een nieuw netwerk op te zetten en te onderhouden zodat er voor langere tijd gebruik van gemaakt kan worden.
Om de oplossingen van alle deelproblemen tot één geheel samen te smeden moeten we de leerlingen leren een helicopterblik te ontwikkelen. Daarvoor is het nodig dat ze snel kunnen switchen van het één naar het ander, en dat ze leren snel te focussen één aspect, waarna ze hun blik weer op andere zaken kunnen richten. Veel jongeren doen dit nu al: wanneer ze gamen en/of wanneer ze allerlei zaken tegelijk aan het doen zijn (multitasken).
Op basis van bovenstaande visie kom ik tot een aantal aanbevelingen:
- Leg de leerling complexe problemen voor en help ze - waar nodig - om de deelproblemen te formuleren;
- Bied in het onderwijs zoveel mogelijk verschillende soft- en hardware aan aan de leerlingen, en maak hiervan gebruik in het onderwijs. Begeleid leerlingen bij het gebruik; niet zozeer bij de technische aspecten ervan (op dat gebied hebben ze vaak zelf voldoende expertise), maar vooral bij de interpretatie van de informatie die de soft- en hardware bieden;
- Stimuleer samenwerking: laat leerlingen hun eigen netwerken te gebruiken, ander netwerken ontdekken en nieuwe netwerken opzetten. Begeleid ze bij de interpretatie van de informatie die de netwerken opleveren;
- Stimuleer de multitasking-vaardigheden van leerlingen. Door ze ook in school allerlei verschillende zaken aan te bieden, door ze te vragen meer dingen tegelijk te doen of door ze te laten gamen.
2 opmerkingen:
Ik ben het in principe met je eens maar ik denk dat het straks niet meer nodig zal zijn om jonge mensen te leren hoe ze met apparaten moeten omgaan, netwerken maken en gebruiken of een 'helicopterblik' ontwikkelen.
Zoals Diana Oblinger het uitdrukte: voor onze generaties is de computer een 'separate reality', voor de jeugd van nu betekent de computer 'Alice in Wonderland', maar voor de generaties van de toekomst (de zesjarigen van nu) is het 'ubiquitous computing'. De virtuele realiteit zal zijn versmolten met hun echte realiteit. Deze verschillende 'interfaces' zullen het leren sterk beinvloeden.
De vraag is of wij met de ballast uit onze eigen scholing en opvoeding wel in staat zijn om de generaties te onderwijzen die straks deze zesjarigen in de klas krijgen. Feit is dat de wereld nog nooit zo is veranderd in de tijdsspanne van enkele generaties.
@Sybilla,
Ik denk dat die tijd van ubiquitous computing inderdaad zal aanbreken, maar ik vind wel dat wij onze jongeren daarop moeten voorbereiden. Ik denk dat de zesjarigen van nu straks moeiteloos alle nieuwe apparaten zullen bedienen, maar het doorgronden van wat dit allemaal oplevert zal ook dan volgens mij nog geleerd moeten worden. Dat probleem is volgens mij door de eeuwen heen niet veranderd: ieder medium bracht meer en nieuwe informatie, maar hoe we die data moeten interpreteren moeten we leren. Ik denk dat onderwijs daarin een taak kan vervullen, maar dan moeten we volgens mij in ieder geval onderwijs (weer) midden in het leven van de jongeren plaatsen.
Een reactie posten